dinsdag 31 oktober 2017

Boeken verslonden in oktober


Ik kende John Henry van de Disney-film "Tall Tale", waar hij samen met Paul Bunyan en Pecos Bill een fantasierijk jongetje helpt de boerderij van zijn vader te redden. John Henry is een mythologische figuur uit de Amerikaanse geschiedenis. Een sterke spoorwegarbeider die ooit een wedstrijd tegen een stoomdrilboor won. Toen ik tijdens de boekenverkoop van de bibliotheek in Genk een exemplaar van "De John Henry Dagen" zag liggen, geschreven door Colson Whitehead - tegenwoordig bekend van zijn laatste boek "De Ondergrondse Spoorweg" - moest ik het wel meenemen zodat ik over de details van deze legende kon lezen. Details bevat het boek in ieder geval, maar spijtig genoeg niet alleen over John Henry. Een gedetailleerd verslag van een concert van de Rolling Stones, een complete uitleg over de procedure om een vuurwapen te kopen, een uiteenzetting over gloeilampen ... Het verhaal speelt zich af in de moderne tijd en volgt verschillende personages die eigenlijk op zoek gaan naar de waarheid achter John Henry, en ondertussen ook van zichzelf een legende proberen te maken, iemand die de mensen zich nog jaren blijven herinneren en waarvan de verhalen misschien ook een eigen leven gaan leiden. Whitehead vertelt heel veel in zijn boek, hij geeft veel informatie, maar hij laat weinig zien, wat het boek heel saai maakt, maar John Henry zelf komt eigenlijk heel weinig aan bod. Pas op pagina 222 ontdekte ik het eerste hoofdstuk dat me aansprak: een dialoog tussen twee personages, gestructureerd als een filmscript, maar met telkens tussen haakjes een metaforische omschrijving van wat er of op welke manier het gezegd wordt. Maar dat was snel voorbij. Doorheen het boek zijn er verwijzingen dat er iets staat te gebeuren, en het duurt echt tot het einde voor het effectief gebeurt. Nu ja, de gebeurtenis zelf wordt overgeslagen. Je krijgt wel een andere dialoog waar twee mensen over het voorval praten. Daarna volgen weer een aantal scènes die zich voor het incident afspelen. Maar je hebt wel goed door hoe het verhaal voor de personages eindigt. Ook het verhaal van John Henry zelf stopt voor hij de wedstrijd aangaat. Whitehead geeft dus geen enkel antwoord, alsof ook zijn personages mythische figuren zijn wiens verhaal door de overlevering een eigen leven gaat leiden. "De John Henry Dagen" is helemaal mijn ding niet, en ik verwacht niet ooit nog een boek van Whitehead te lezen.

Voor Literaire Creatie las ik eerst in het Engels "The Handmaid's Tale", en daarna in het Nederlands "Het Verhaal van de Dienstmaagd", van Margaret Atwood. Mijn bespreking blijft eigenlijk hetzelfde. Het was wel vreemd om nu de vernederlandste namen te lezen, en hier en daar staan ook woorden en termen die ik in mijn hoofd anders had vertaald. Het verhaal blijft wel intrigeren, en de tweede keer waren sommige gebeurtenissen die tot de beschreven maatschappij leidden wel duidelijker. Hoewel er toch nog veel vraagtekens overblijven. Toch heb ik na deze herlezing besloten dit boek op de eerste plaats te zetten in mijn top tien van 2017. Het is een verhaal dat je doet nadenken over je rol in de wereld, over de betekenis en waarde van liefde, over familiebanden, over de verschillen, gelijkenissen en ongelijkheden tussen mannen en vrouwen, en over hoe je op één manier kan denken maar je wel op een andere manier gedraagt.

woensdag 18 oktober 2017

Gesprek met de Dood

Ik zit in mijn auto, onderweg van het werk naar huis. Ik rij op de brug over de rivier. Zoals altijd kijk ik even opzij om van het uitzicht te genieten. Een paar fietsers op het pad langs het water. Een jacht gaat de brug onderdoor en verdwijnt uit het zicht. 

Witte flits! Vet lijf, allemaal veren, waar komt die vandaan? Een duif, een meeuw, ik weet het niet, maakt niet uit, ik wil hem niet raken. Stuur opzij, snel! Verblindend licht, een misthoorn? Nee, andere auto! Een gil vult de auto, ik ben het zelf. Het stuur kleeft aan mijn handen, ik krijg het niet gedraaid. Een snerpend gepiep, gaat er nu een klap komen? Meestal komt er een klap. Een luid geraas, als golven van de zee die over me heen spoelen, schreeuwend gedempt. Geen klap maar een knal, ik stoot voorover maar een onzichtbare hand trekt me terug, een knauw in mijn linkerschouder en in mijn maag. Weer een knal. Strepen langs alle ramen, wereld in beweging. Nee, ik ben het zelf, mijn auto. Achtbaan, ik haat achtbanen. Kriebels. Hoe kan alles zo snel gaan en tegelijk zo traag? Pauzeknop, terugspoelknop? Had het echte leven dat maar. Mijn handen komen los van het stuur, iets trekt mijn armen de lucht in. De voorruit kleurt blauw. Water, in de verte. Beneden? Waar is boven?

Witte flits.

Stilte. Weg kriebels, weg achtbaangevoel. Mijn armen weer normaal. Ik slik. Koud. Drukkend. Er is iets veranderd. Ik draai mijn hoofd.

Daar zit hij, verschenen op de passagiersstoel van mijn auto. Zijn gezicht en handen zitten verborgen in een zwarte mantel. “Eigenlijk hou ik meer van Hawaïhemden,” zegt hij. “Maar als ik iemand kom halen, geeft dat meteen een verkeerd beeld van het hiernamaals.”

Ik hoef niet lang na te denken wie hij is en wat hij hier komt doen. We hangen tien meter boven het water. De buitenwereld is bevroren. In de achteruitkijkspiegel zie ik die vervloekte meeuw stil in de lucht hangen. Langs alle ramen zweven brokstukken van de brug. De auto helt al een stuk voorover, maar ik voel geen effecten van zwaartekracht.

“Gaat het altijd zo?” vraag ik. “Als iemand sterft?”

“Besef je wel met hoeveel jullie soort rondloopt op deze wereld?” zegt hij. “Ik kan niet overal tegelijk zijn. Dus: ik stop de tijd. Een dag voor jullie kan jaren duren voor mij. Afhankelijk van hoe vlotjes de dingen gaan.”

“Je stopt de tijd? Hoe doe je dat? Wat ben je?”

“Noem mij maar het liefdeskind van Moeder Natuur en Vader Tijd. Gebaard om de wereld te beschermen tegen overrompeling.” Hij houdt zijn hoofd schuin. “Ik loop wat achter.”

“Liefdeskind? Vreemde uitspraak. Dat iemand die voor zoveel verdriet zorgt, toch uit liefde kan ontstaan.”

“Verdriet, ja, maar ook vaak opluchting,” zegt de Dood. “Het zou je verbazen.”

Ik staar naar het stilstaande water van de rivier onder me. Op een of andere manier heb ik altijd geweten hoe ik zou sterven. Ik ga nooit zwemmen. In een zwembad verstijf ik zodra het water tot aan mijn borst reikt, alsof Poseidon met zijn vloeibare vuist mijn longen en luchtpijp samenknijpt. En hoogtes doen me op zich me niet veel, maar het uitzicht op de plek waar ik zou terechtkomen mocht ik vallen is er toch teveel aan. Dus hier zit ik nu, geconfronteerd met de combinatie van mijn twee fobieën. Ik schud mijn hoofd bij de logica van het allemaal.

“Waar ga ik nu naartoe?”

“De wereld is complexer dan je denkt. Het bewustzijn, perceptie, de fysieke wereld, zelfs je droomwereld. Alles hangt aan elkaar, maar bestaat ook langs elkaar. Je geleerden hebben al wat ontdekkingen gedaan, je kunstenaars er ook vorm aan gegeven. Het multiversum, de kwantumdimensies, wereld na wereld na wereld, niet zichtbaar maar toch echt. Je religieuzen beloven het eeuwige leven aan hun volgelingen. Ze zitten er eigenlijk niet zo ver naast. Ja, je gaat dood in deze wereld, maar je blijft leven in de volgende. Je bewustzijn reist mee naar die volgende wereld, versmelt met je bewustzijn dat daar al was, en voor jou zal het lijken alsof je helemaal niet bent verongelukt en van de brug afgereden. Je zult je dit gesprek ook niet meer herinneren.”

“Dus ik krijg een tweede kans?”

Een bulderlach ontsnapt uit de mantel. “Och jongen, je bent al ver voorbij tweede kansen. Je bent al duizend keer doodgegaan, en er zullen nog miljoenen keren volgen.”

Ik smak met mijn lippen, mijn mond plots droog bij deze onthulling. “Maar wat met de rest? Mijn familie, mijn vrienden. Ben ik voor hen dan wel dood?”

“Voor hen in deze wereld wel, ja. Zij gaan zaterdag naar je begrafenis, nemen je doodsprentje mee om het volgende week bij het oud papier te gooien. Af en toe zullen ze misschien nog aan je denken, maar je verdwijnt uit hun leven. Maar zij leven ook in de volgende wereld, en ook zij zullen daar niet doorhebben dat je hier bent gestorven.”

“Dus iedereen die ik zelf al heb verloren, die leeft eigenlijk nog? In die volgende wereld? Ga ik hen dan terugzien?”

“Iedereen is op zijn eigen reis door de eeuwigheid. Wie zal zeggen welke mensen je ontmoet, wie je verliest, wie bij je blijft? Of voor hoe lang? Ik ben alleen maar de koerier. Het is trouwens tijd.”

De Dood strekt zijn arm naar me uit. De mouw van zijn mantel komt dichter, en ik kan bijna in de opening kijken.

Een witte flits.

Ik zit in mijn auto, onderweg van het werk naar huis. Ik rij op de brug over de rivier. Zoals altijd kijk ik even opzij om van het uitzicht te genieten. Een paar wandelaars op het pad langs het water. Een motorboot komt vanonder de brug tevoorschijn met een waterskiër achteraan.

Een meeuw op de railing van de brug duikt net naar onder om een prooi uit het water te vissen als ik passeer. Een halve kilometer in de verte draait de rivier weg tussen de omringende bomen. Geen idee wat zich eigenlijk achter die bocht bevindt.



(Dit verhaal is het resultaat van schrijfopdracht "Gesprek met de Dood" voor de richting Literaire Creatie aan de Genkse Academie voor Muziek, Woord & Dans, gegeven door Kaat Vrancken.)

woensdag 4 oktober 2017

Geplooide liefde


“Hou je nog van mij”? vraagt ze.

Ik kijk haar aan maar de camera blokkeert ons. Een druk op de knop en de lens vangt mijn frons.

“Hebbes! Die uitdrukking zocht ik.”

Ze laat de camera zakken en knipoogt naar me. Ze lacht. Ik hou van die lach; zij zou vóór de camera moeten staan met die lach.

“Nog een paar en dan pauze?” vraag ik. “Een hapje, misschien?” Als ze zo naar me lacht, wil ik haar aanraken, voelen of ze wel echt is.

“Niks pauze, ik wil je ziel opeten met mijn camera.”

Haar determinisme bewijst dat ze echt is. Een droomfiguur zou me nu al aan het kussen zijn.

“En dan uitspugen op de cover van Vanity Fair, zeker? Nee dank je, laat mijn ziel maar waar ie is.”

“Oeh, zo wreed. Je begint als een echt topmodel te klinken. Onbereikbaar, bitter, en verre van het lieve meisje van de buren. Nochtans hebben die het meeste succes bij de mannen.”

Ik weet goed genoeg welk type vrouw mannen willen. Die wil ik zelf immers ook. En ik heb haar trouwens; ze staat foto’s van me te nemen. Voor de fun, nu we eindelijk eens alleen zijn.

Vroeger waren we zo vaak alleen. Als kind speelden we samen. Als tiener werd het meer dan spelen. Ik had geen interesse in de jongens die achter me aan kwamen. Mijn eerste kus kwam van een ander meisje. Dit meisje.

Alles ging goed. Tot iemand mijn foto nam en die publiceerde. Toen wilde iedereen mijn foto op hun product. Ik kreeg een druk leven. We groeiden niet echt uit elkaar, maar het is tegenwoordig moeilijk om elkaar te zien.

Hoewel ik toch heel hard mijn best doe onze relatie in stand te houden, ben ik bang dat haar vraag gemeend is, en niet gewoon een trucje om een speciale gezichtsuitdrukking op foto vast te leggen.

“Twijfel je echt of ik nog van je hou?” vraag ik.

De camera zakt, de riem dwarrelt op de grond. Ze bijt op haar onderlip, zoals alleen een verlegen buurmeisje dat kan. “Je bent soms zo lang weg. Al die reizen, die professionele fotoshoots. Al die feestjes, en de andere modellen. Iedereen wil je hebben. Wil je zijn. Jouw wereld is zo groot, wat ben ik daar in?”

Met haar vrije hand haalt ze een papieren zakdoek boven. Ze veegt over haar ogen voordat ze echt vochtig worden. Dan draait ze zich om. “Sorry, ik wou je niet bezorgd maken.” Ze blijft even dralen aan de kapstok. “Mijn geheugenkaartje is vol, ik ga snel naar de winkel een nieuwe halen.” Ze neemt haar jas en verdwijnt door de deur.

Echte mensen zijn verwarrend. Geheugenkaartje, het zal wel. Even weet ik niet wat te doen. Dan haal ik mijn eigen jas van de kapstok en trek hem aan. Halverwege zie ik een pluizig konijnenstaartje uit de binnenzak steken; het puntje van haar zakdoek. Ik trek hem eruit en sta versteld: een stuk origami, een hartje. Ik ruik eraan. De wind die de zeelucht over de duinen meeneemt en opwarmt in het zand; haar parfum.

Ik weet het zeker. Zij houdt van mij. En ik van haar.



(Dit verhaal is het resultaat van schrijfopdracht "De Verhalenspuwer" voor de richting Literaire Creatie aan de Genkse Academie voor Muziek, Woord & Dans, gegeven door Kaat Vrancken.
Iedereen kreeg een willekeurig personage en laatste actie van het verhaal toegewezen; het was aan ons om ze met elkaar te verbinden. Mijn opdracht was "een internationaal bekend fotomodel" dat "een zakdoek vindt in een jas en er aan ruikt".)