dinsdag 28 november 2017

Boeken verslonden in november


Ik ben al een fan van John Green sinds "An Abundance of Katherines", mijn introductie tot zijn werk en waarschijnlijk ook tot het young adult genre in z'n geheel. Het is lichte lectuur maar alleen omdat het makkelijker is om er door te gaan dan sommige literaire fictie voor volwassenen. Het sluit ook vaker nauwer aan bij mijn eigen leven omdat de personages simpel zijn, mensen van alledag. Het gaat meer over persoonlijke problemen dan maatschappelijke, zonder dat het allemaal over roze donzige wolkjes gaat. Het zet je nog steeds aan het denken. "Turtles All The Way Down" gaat over Aza, wiens angststoornis tegelijk verschrikkelijk en mysterieus is. Het is zo'n verhaal waarbij je na enige tijd opnieuw bij de personages wil langsgaan om te kijken hoe het met ze gaat. Ik reisde door dit verhaal aan lichtsnelheid, en voor mij is dat het bewijs dat het een verhaal is dat je aandacht vastgrijpt en zo voor een kort moment het belangrijkste in de wereld wordt. "The Fault In Our Stars" heeft wel meer inhoud en speelt ook meer in op je emoties. Green heeft zes jaar aan "Turtles" gewerkt, en eerlijk gezegd zie ik niet goed waarom het zo lang duurde. Als de spiraal van dit verhaal toch dieper gaat dan wat een eerste lezing toont, dan heb ik die andere lagen gewoon nog niet ontdekt.

Toen ik "The Da Vinci Code" de eerste keer las, had ik net het computerspel "Gabriel Knight 3: Blood of the Sacred, Blood of the Damned" gespeeld, waarin dezelfde theorie in een ander fictief verhaal wordt verteld. Het boek van Dan Brown vond ik toch intrigerend genoeg om ook zijn andere werken te lezen. "Deception Point" en "Digital Fortress" vielen wat tegen, maar "Angels & Demons" was weer goed. "The Lost Symbol" viel ook weer tegen, maar "Inferno" vond ik weer super. Nu is "Origin" uit en het bevestigt weer waarom ik zoveel hou van ontspannend lezen. Bij dit soort boek vergeet ik dat ik een fictief verhaal aan het lezen ben. Ik vergeet dat miljoenen mensen het mysterie al hebben ontdekt of nog zullen ontdekken. Terwijl ik lees, is het net alsof ik werkelijk op het punt sta een groot geheim te ontrafelen waar de rest van de wereld zich onbewust van is. Terwijl ik las, hoorde ik ook de stemmen van de personages. Uiteraard klinkt Robert Langdon als Tom Hanks. Bij Valdespino hoorde ik de diepe stem van Christopher Lee, en bij Winston het Britse accent van Paul Bettany. Oké, Dan Brown heeft ondertussen een vaste formule om zijn verhaal te structuren, soms maakt hij wat foutjes in vertelperspectief, en soms legt hij dingen uit alsof zijn lezers kleuters zijn, maar voor mij zit er genoeg spanning en mysterie in zodat ik net als Robert Langdon wil rondrennen om te weten te komen hoe het allemaal in elkaar zit.

Het tweede boek voor Literaire Creatie is "Een Algemene Theorie van het Vergeten" van José Eduardo Agualusa. Ik hield mijn systeem aan en las eerst de Engelse versie, "A General Theory of Oblivion." Ik kijk al uit naar mijn tweede lezing en dan van de Nederlandse vertaling, want hoewel ik geen connectie voelde met het verhaal vind ik de structuur intrigerend. Het zou een goede oefening zijn om de hoofdstukken van dit boek chronologisch te ordenen. Het is een puzzelverhaal waarbij alle personages met elkaar verbonden zijn als door de draden van een spinnenweb. Het is moeilijk te volgen omdat de verschillende hoofdstukken heen en weer door de tijd springen. Het was wel steeds spannend om een nieuwe connectie te ontdekken wanneer een personage opeens weer opdook in een nieuwe context. Het is een dun boek van ongeveer 250 bladzijden waar ik doorheen vloog, de stijl is heel gemakkelijk en simplistisch. Er zijn nauwelijks beschrijvingen van personages of van hun omgeving, wat het boek redelijk kaal doet aanvoelen.

Lang geleden dat ik nog iets van Hemingway heb gelezen. "To Have and Have Not" heb ik meegenomen op de jaarlijkse boekenverkoop van de bib in Genk. Het is een verhaal over bezit, maar in alle mogelijke vormen: geld, liefde, identiteit, ook vriendschap. Je voelt meteen dat Hemingway uit een compleet ander tijdperk komt. Het verhaal is 80 jaar oud, en dat is ook duidelijk te zien in de stijl en de taal. Vandaag spreken de mensen niet meer zoals Harry Morgan doet, en bepaalde betekenissen van woorden lijken met de jaren verloren te zijn gegaan. Er is een scène in een café die maar bleef duren en waar Richard Gordon met de ene na de andere stamgast aan de praat geraakt. Wat later werpen we een blik in alle boten die voor anker liggen en zien we wie er eigenlijk aan boord zit, allemaal extra personages die voor de rest van het verhaal niet van belang zijn en waarbij ik me afvraag waarom ze aan bod komen, behalve om andere impressies te geven bij het hoofdthema van het boek, en om duidelijk te maken hoe geen twee mensen hetzelfde leven leiden.

De zwerfbibliotheek van Geel Punt bevat vooral kinder- en jeugdboeken. Daartussen vond ik "De stille pijn van Luca" van Kristien Dieltiens. Een boek dat ik niet spontaan zou vastnemen, maar omdat ik in het voorjaar in Kroatië op vakantie ben geweest, sprak het me toch aan. Het is het verhaal van Luca, die als kind opgroeit tijdens de oorlog in Joegoslavië en op een bepaald moment naar België vlucht. Zijn vader was al eerder daar op zoek gegaan naar een nieuwe plek om te wonen. Als negentienjarige reist Luca terug naar zijn geboorteland. Het boek is geschreven voor tieners vanaf 14 jaar. Het is mooi geschreven, alles is simpel gehouden maar de leefwereld van Luca wordt wel gedetailleerd weergegeven. Het verhaal gaat niet zozeer over 19-jarige Luca die terugkeert naar Kroatië, maar over de 6-jarige Luca die het land moet ontvluchten, daarbij zijn mama en zusje verliest, een ouder meisje ontmoet dat zich over hem ontfermt, en dan bij een soort Oliver Twist dievenbende terechtkomt alvorens verenigd te worden met zijn vader. De onschuld van Luca en hoe hij geconfronteerd wordt met al het kwaad en alle ellende in de wereld, is vertederend en hartbrekend.

donderdag 23 november 2017

Tussen mensen


Is dit wel een goed plan?
 
De oude vrouw lijkt uit een sprookjesboek gestapt. Rond gezicht met bolle wangen, glitterende ogen boven een stralende lach. De goede fee die het leven van arme stakkers een magische draai geeft.

“Kijk eens aan,” zegt ze. “Hij past perfect bij jullie.”

Mogen we dit wel doen?

Het kind zit bij Ella op de knie. Goed ingepakt tegen de koude herfstlucht. Bijna tijd om ook de handschoenen weer boven te halen. Maar zelfs al zat Eric nu binnen voor een knisperend haardvuur, een warme chocomelk in zijn handen, dat zou de kilte uit zijn lichaam niet verdrijven.

“Hoe heet hij?” vraagt Ella.

De oude vrouw grijnst nog feller. De sprookjesfee begint meer op een heks te lijken. “Kies maar,” zegt ze. “Doe maar alsof je zelf zwanger bent geweest, een baby hebt gebaard, en hem nu een naam mag geven. Beter dat zijn oude naam verdwijnt.”

Wiens kind is dit eigenlijk?

Haar ogen priemen naar Eric, alsof ze zijn gedachten kon horen. “Beter dat jullie niet weten wie hij was, waar hij vandaan komt.”

Ella slaat haar armen rond het kind en knuffelt hem. “Maakt niet uit, ik ben blij dat hij nu bij ons is.”

Hoe kun je dit zeggen, Ella?

Eric rilt van de koude die uit zijn beenmerg lijkt te komen. Hij blaast warmte in zijn handen.

De vrouw wijst naar het kind. “Zorg goed voor hem. Geef hem een goed leven. Het was niet simpel om hem hier te krijgen. Ik zet veel op het spel.”

Het kind trekt speels aan haar vinger. Ella lacht. Eric probeert te glimlachen maar zijn gezichtspieren verkrampen. De oude vrouw heeft hem in de gaten. Ze zucht.

“Zijn mama,” schudt ze haar hoofd, “zou niet goed voor hem zorgen. Een slecht mens. Vertrouw me, hij is beter af bij jullie.

Eric slikt overtollig speeksel weg. “U kent haar?”

Ze knikt. “Het ziekenhuis waar ik werk… Ze is geen onbekende daar. We zien haar vaker. Voor andere problemen.”

Eric kijkt naar het kind op de schoot van zijn vrouw. Hun kind nu. Aan de jaren van obsessief proberen en mislukken, nachten van al huilend en radeloos wakker liggen komt nu een einde. Ella is gelukkig, en hun nieuwe gezin zal ook gelukkig worden. Daar zal hij voor zorgen.

Hij knikt naar de vrouw. “Ja, het is goed zo. Dankuwel.”

Hoe zouden we hem noemen?


(Deze tekst is het resultaat van schrijfopdracht "Tussen Mensen" voor de richting Literaire Creatie aan de Genkse Academie voor Muziek, Woord & Dans, gegeven door Kaat Vrancken. De opdracht was een verhaal schrijven geïnspireerd door het schilderij dat gebruikt is voor de cover van het boek "Tussen Mensen" van Annie Nuyts en Lieve Sels.)

donderdag 16 november 2017

Zintuigen

Mijn ogen tranen bij het uitzicht voor me. Een zachte wind speelt met de riem van mijn camera. De gloeiende mandarijn in de verte staat op het punt achter de horizon te verdwijnen. Ik hou mijn zonnebril voor de lens. Klik.

Ik herinner me de knal die de wereld verstomde. We bleven staan als etalagepoppen. We bedekten onze oren, ook al was het te laat. We keken elkaar aan in de hoop dat de ander meer wist. Het geraas van de straalmotoren zette ons weer in beweging. Dat hoor je nu niet meer. De geluidsmuur blijft tegenwoordig heel.

Ik herinner me de gefrituurde aardappelballetjes, de knapperige korst die de hete puree in mijn mond knalde eens ik er doorheen brak. Ik spaarde ze soms op, knaagde eerst al het geharde paneermeel van de balletjes, en kneedde de puree dan samen tot één grote bal. Maar eigenlijk was dat dan niet zo lekker.

Ik herinner me de hinderlaag. Onze eerste winterwandeling in Oostenrijk. Halverwege kwam de aanval, een zachte bekogeling van boven die ons blind maakte. Vijf meter zagen we misschien nog vooruit, dan een wit laken dat langzaam om ons heen draaide en zich achter ons weer sloot, terwijl we van paal naar paal liepen, voorzichtig, bang ergens in te vallen.

Verse klei om mee te knutselen, zelfgemaakte frieten, de lucht wanneer mijn vader onze kippen slachtte, de prikkende benzine en diesel als je gaat tanken, zoveel geuren overal rondom. En popcorn. Ik herinner me de geur van popcorn die er niet was, een lekkere geur voor de meeste mensen maar ik ben zelf niet zo verzot op popcorn, dus het was raar om die geur constant in mijn neus te hebben na die operatie waarbij ze mijn amandelen en poliepen wegnamen. Een vreemde geur vooral terwijl ik ijs at om de pijn te verzachten.

Ik herinner me mijn grootvader. Zo’n buik als hem zal ik nooit krijgen, hoewel ik sinds enkele jaren toch al een beetje op weg ben. Zijn haardos wil ik wel. Een vol hoofd maar spierwit. Mijn vader en nonkels zijn bijna kaal, ik hoop dat het een generatie overslaat. De handen van mijn grootvader heb ik ook niet. De zijne waren oud maar je zag dat ze ooit sterk waren, dat misschien zelfs nog waren in de laatste jaren van zijn leven. Hij zat altijd in de zetel, als een schooljongen hing hij over de leuning naar een film te kijken die ik dan altijd meebracht. Zijn plezierige ogen wil ik ook, de verwondering en pret die hem helemaal opfleurden.

(Deze tekst is het resultaat van schrijfopdracht "Zintuiglijk schrijven" voor de richting Literaire Creatie aan de Genkse Academie voor Muziek, Woord & Dans, gegeven door Kaat Vrancken.)

woensdag 8 november 2017

Alternatief einde


"Een Kleine Weldaad" van Raymond Carver is het oorspronkelijke verhaal gepubliceerd na zijn dood. Het is eerst verschenen als "Het Bad" en werd geredigeerd door Gordon Lish.
Het gaat over Ann en Howard, een getrouwd koppel wiens zoontje op zijn verjaardag wordt aangereden door een auto, in het ziekenhuis terecht komt en daar enige tijd later sterft, terwijl de ouders telefonisch geterroriseerd worden door de bakker bij wie ze de verjaardagstaart hebben besteld.
Als schrijfopdracht voor Literaire Creatie was het onze taak een alternatief einde te bedenken.

(vervolg van halverwege pagina 86 in "Kathedraal", bundel uitgegeven door De Bezige Bij)
… Ze haastte zich verder zonder de verpleegsters aan te kijken en duwde de deur naar de kamer van het kind open.

Howard stond met zijn handen op zijn rug bij het raam. Hij draaide zich om toen ze binnenkwam. Maar zijn gezicht was niet dat van Howard. Het was het gezicht van een vreemde. Hij was geen verpleger. Hij droeg gewone kleren, geen ziekenhuisuniform. Een bruine trui met in het midden twee horizontale groene strepen, een beige broek, bruine schoenen en dezelfde jas als Howard had. Hij droeg geen naamplaatje. Hij was zeker geen dokter.

Ann was in tweestrijd. De onbekende schrok haar af en ze wou de kamer zo snel mogelijk verlaten, voor hij haar iets kon doen. Maar Scotty kon niet weg, en ze wou hem beschermen. Waar zijn geest ook mocht zijn, hoe erg zijn lichaam ook was beschadigd, zij was zijn moeder en ze wou hem van verder kwaad behoeden.

Het moederinstinct nam de bovenhand en ze haastte zich tussen de man en het ziekenhuisbed in. “Wie bent u?” vroeg ze. “Wat doet u hier? Waar is mijn man?”

De man opende zijn mond maar er kwam niets uit. Zijn handen verschenen vanachter zijn rug en hij stak ze naar voren, in een gebaar om haar iets aan te bieden. Zijn handen waren leeg. Hij liet ze weer zakken, boog zijn hoofd voorover en snikte.

“Ik dacht dat ik het kon. Ik probeerde me sterk te maken, om u voor ogen te komen. Maar ik ben niet sterk genoeg. Het spijt me zo.”

Ann sloeg haar hand voor haar mond. Ze herkende de stem. Langs de telefoon had die wat metalig geklonken, maar ze was zeker dat hij het was. De man die haar had opgebeld over Scotty. Ze zette een stap opzij, verder van hem weg en dichter naar het hoofd van haar zoon.

“Wie bent u?” vroeg ze opnieuw. “Waar heeft u het over?”

Het geluid van het doorspoelend toilet onderbrak hen. De badkamerdeur ging open. Howard stapte de kamer weer in, een papieren handdoekje nog in zijn handen. “Ann, je bent terug.” Hij hield halt toen hij de man aan het raam zag. “Ann? Wie is dit?”

Ann keek haar man aan en schudde haar hoofd. De onbekende draaide hen de rug toe en keek door het raam naar buiten. “Sorry, ik heb geklopt maar niemand antwoordde. Ik opende de deur en zag niemand, dus ik ben binnengekomen. Mijn vrouw was hier al eerder, ik vroeg haar te komen kijken of Scotty hier lag. Ik durfde eerst niet zelf te komen. Ik schaam me zo. Het spijt me verschrikkelijk.”

Ann stak haar hand uit naar Howard. Hij liep naar haar toe en nam haar vast. Als een muur stonden ze voor Scotty, als twee bodyguards die hem beschermden tegen een wildvreemde die toch zijn naam kende. De man bleef door het raam staren. Misschien kon hij alleen praten als hij hun gezichten niet zag.

“Wat heeft hij?” vroeg de man. “Scotty, wat is er mis met hem? Ik dacht dat hij in orde was. Hij stond gewoon recht en liep verder, dus ben ik ook doorgereden. Ik weet niet wat ik zou hebben gedaan als hij was blijven liggen. Ik denk zelf ook blijven staan, tot de politie me vond. Ik vind het zo erg.”

“U was het,” zei Howard. “U heeft hem aangereden.” Niet vragend, niet kwaad, droogweg de feiten vertellend. Ann kneep in zijn hand en staarde naar het achterhoofd van de chauffeur. Ze stelde zich voor dat haar ogen dat hoofd konden opblazen, als een rauw ei dat je in de microgolfoven legt. “Auw,” zei Howard. “Ann! Auw!”

Ann liet zijn hand los en daarmee haar steun in deze kamer. Ze strompelde weg van het bed en landde op haar knieën vlak achter de man. Hij draaide zich om en wou haar recht helpen. Ze sloeg zijn handen weg.

“Monster,” fluisterde ze. “Jij hebt mijn zoon stuk gemaakt. Onze Scotty. Ga weg.”

De chauffeur schudde zijn hoofd. “Ik kan niet weg. Ik kan hier niet mee leven. Ik wil iets doen, helpen, wat dan ook. Ik wil niet dat uw zoon, dat Scotty …”

“Heb niet het lef zijn naam uit te spreken!” schreeuwde Ann. Ze sprong recht en sloeg hem met vlakke hand in het gezicht. Met een grote stap stond Howard naast haar, één arm om haar schouder, zijn andere hand nam de hare vast waarmee ze had uitgehaald. Hij probeerde haar achteruit te trekken. Dat zou hem niet lukken. Ze was een leeuwin, met een welp in nood, de sterkste natuurkracht op aarde, en geen man kon haar bedwingen.

De chauffeur wreef met zijn hand over zijn wang. Hij snikte en deze keer rolden de tranen. Hij knikte. “Dat verdien ik. Ik had moeten opletten, sneller reageren, me tenminste gaan aangeven. Maar geloof me, ik wist het eerst niet. Scot-” Hij hield zich net op tijd in. “Uw zoon stond op en liep verder, als een normaal kind. Ik hoorde het pas de volgende dag, bij de bakker. Hij gooide net een taart weg, een verjaardagstaart. Zijn naam stond er op. Die komen ze nu toch niet meer halen, zei de bakker. Toen wist ik het. Ik durfde zelfs niet meer in mijn auto te stappen. Ik ben te voet naar huis gegaan, alle andere boodschappen in de kofferbak achtergelaten. Ik heb het mijn vrouw verteld, en ik heb haar gevraagd te komen kijken of uw zoontje in dit ziekenhuis lag. Ze heeft u nog gezien, mevrouw Weiss, door dit raam, vertelde ze. En nu ben ik hier. Want ik ben het geweest. Ik heb uw zoontje aangereden. En ik weet niet wat ik kan doen. Bloed geven? Een orgaan afstaan? Zeg het me, en ik doe het.”

Ann schudde Howard van zich af en stapte naar de chauffeur toe tot hun neuzen elkaar bijna raakten. “Ik. Wil. Je. Hier. WEG!”

Haar laatste woord was meer gil dan woord, hoog en schel en extreem luid zo dichtbij in deze kleine ziekenhuiskamer. De chauffeur bewoog geen millimeter, maar naast haar kromp Howard in elkaar. Hij draaide zijn hoofd weg, en zag het.

“Kijk!” zei Howard. “Scotty! Kijk, Ann!” Hij wendde haar naar het bed.

“O, god,” zei ze. “O, alsjeblieft, Howard, alsjeblieft,” zei ze, en ze pakte zijn armen.

De jongen had zijn ogen opengedaan, deed ze toen weer dicht. Hij deed ze nu opnieuw open. De ogen keken even recht vooruit, bewogen toen langzaam in zijn hoofd tot ze op Howard en Ann rustten.

“Scotty,” zei zijn moeder, en ze ging dichter op het bed af.

“Hé, Scott,” zei zijn vader. “Hé, m’n jongen. Heeft mama je wakker gemaakt?”